meesters in het omgevingsrecht
20080613-01

20080613-01

De familie Van den Heuvel heeft een boerderij in het buitengebied van de gemeente Franekeradeel. Zij produceren kaas. In de jaren ’90 is op het belendende perceel in een grote en diepe kuil een stortplaats aangelegd ten behoeve van de opslag van huishoudelijk afval. De familie protesteerde tevergeefs tot aan de Afdeling bestuursrechtspraak tegen de milieuvergunning.

Met de berg afval groeit ook de overlast die de kaasboerderij ondervindt van de afvalstortingen. Er is stankoverlast en, nog veel erger, de afvalberg trekt muizen aan die regelmatig uitwijken naar de kaasboerderij zodat daar in de loop van de tijd een ware plaag ontstaat. De muizen vreten als ze de kans krijgen de kazen aan en veroorzaken daardoor aanzienlijke schade. Vroeger kon de familie Van den Heuvel schade door muizen binnen de perken houden door het zetten van vallen en de inzet van twee katten. Nu zijn ingrijpende maatregelen nodig om alle ruimten die voor de kaasproductie worden gebruikt muisvrij te maken en te houden.

De familie start een bodemprocedure bij de civiele rechter tegen de exploitant van de vuilstort. Deze verweert zich met de stelling dat hij zich strikt houdt aan de voorschriften van zijn milieuvergunning en dat hem daarom niets kan worden verweten.

Leg uit waarom u al dan niet denkt dat de vordering van de familie kans van slagen heeft en waarom het verweer al dan niet relevant is. (5 punten)

De vordering van de familie Van den Heuvel zal gebaseerd worden op art. 5:37 en 6:162 BW. Het verweer van de exploitant zal inhouden dat hem geen enkel verwijt kan worden gemaakt omdat hij zich houdt aan de voorwaarden van de aan hem verstrekte vergunning. In het arrest Ludlage/Van paradijs bevestigt de HR het arrest Vermeu- len/Lekkerkerker. Hij overweegt: ‘Het antwoord op de vraag of en in hoeverre een door de overheid verstrekte vergunning invloed heeft op de beoordeling van de aansprakelijk- heid uit onrechtmatige daad van degene die overeenkomstig de hem verstrekte vergun- ning handelt, doch daarbij schade of hinder toebrengt aan een derden, hangt af van de aard van de vergunning en het belang dat wordt nagestreefd met de regeling waarop de vergunning berust, zulks in verband met de omstandigheden van het geval. Daarbij heeft te gelden dat de vergunninghouder er in het algemeen op mag vertrouwen dat de vergun- ning overeenkomstig de wet is verleend en de overeenkomstig de wet in aanmerking te nemen belangen door de vergunningverlenende instantie volledig en op juiste wijze zijn afgewogen, en dat hij gerechtigd is van de vergunning gebruik te maken.’ De vergunning biedt dus geen absoluut vrijwarende werking. Dat geprocedeerd is tegen milieuvergun- ning doet daaraan niet af, temeer niet nu het belang van muizenbestrijding kennelijk niet in de milieuvergunningverlening is betrokken.