meesters in het omgevingsrecht
20070615-05

20070615-05

Het college van B&W van Veghel legt een last onder dwangsom op vanwege overtreding van artikel 10.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Het gaat om ongeveer 300 m3 bermmaaisel dat vrij is gekomen bij het maaien van een aantal natuurgebieden in Noord-Brabant. De geadresseerde van de dwangsombeschikking maakt bezwaar en verzoekt om een voorlopige voorziening.

Geef, zo uitputtend mogelijk, aan welke vragen de voorzieningenrechter zich zou moeten stellen bij de vraag of het bermmaaisel als “afvalstof” moet worden gezien. (5 punten)

Afvalstof (art. 1.1 Wm). De vragen die de rechter zich moet stellen zijn de volgende. Ten eerste de centrale vraag: ‘Is sprake van ‘het zich ontdoen’ van het bermmaaisel?’. Vervolgens moet de vraag of sprake is van een afvalstof worden beoordeeld met inachtneming van alle omstandigheden, waarbij rekening moet worden gehouden met de doelstelling van de Kaderrichtlijn Afvalstoffen, terwijl ervoor moet worden gewaakt dat geen afbreuk wordt gedaan aan de doeltreffendheid daarvan (arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 15 juni 2000, Arco Chemie Nederland e.a., C-418/97 en C-419/97, AB 2000, 311). Belangrijke subvragen betreffen:

  • Wordt bermmaaisel gebruikt op een wijze die aan te merken is als een gangbare methode van nuttige toepassing van afvalstoffen? Wellicht R10 Bijlage II B van de Afvalstoffenrichtlijn?
  • Is naar de gebruikelijke maatschappelijke opvattingen ‘bermmaaisel’ als een afvalstof te beschouwen? Wat is het effect van bermmaaisel op de vruchtbaarheid van de bodem en het milieu? Bemesting d.m.v. bermmaaisel is geen gangbare methode van nuttig gebruik van een afvalstof
  • Wordt het maaisel binnen een kort tijdsbestek na het maaien hergebruikt zonder dat een noodzaak bestaat het eerst te bewerken? M.a.w. is het een product residu of een bijproduct?