meesters in het omgevingsrecht
20070615-03

20070615-03

Het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk 2005) heeft onder de ambtenaren bij de gemeente Dorpwijk in het westen van Nederland tot veel onduidelijk geleid. Als adviseur van die gemeente worden aan u de volgende vragen gesteld.

a) Kunt u uitleggen waarom het college van B&W op grond van het Blk 2005 en de wetgeving geen rekening hoeft te houden met de eventuele verslechtering van de luchtkwaliteit bij het verlenen van een bouwvergunning? (2 punten)

Het Besluit luchtkwaliteit 2005 is een AMvB op grond van hoofdstuk 5 Wm, waarin een regeling voor milieukwaliteitseisen is opgenomen. In gevolge het eerste lid van art. 5.2 Wm worden de bevoegdheden aangewezen waarbij de milieukwaliteitsnormen toepassing vinden. In art. 7 Blk 2005 worden de toepassing van alle bestuursrechtelijke bevoegdheden aangewezen die invloed hebben op de luchtkwaliteit. Daaronder zou de bouwvergunning kunnen vallen, ware het niet dat artikel 5.2, tweede lid, Wm regelt dat het eerste lid alleen toepassing vindt voor zover de wettelijke regeling waarop een bevoegdheid is gebaseerd, zich daartegen niet verzet. Bij de bouwvergunning is dat het geval, aangezien dat een gebonden bevoegdheid betreft waarbij het belang van de luchtkwaliteit niet kan meewegen.

b) Stel: de gemeenteraad herziet het bestemmingsplan ‘Dorpwijk Zuid 1996’ omdat het een rondweg wil aanleggen rond Dorpwijk. Door het plan wordt op verschillende locaties langs die nieuwe weg de grenswaarde voor zwevende deeltjes (PM10) overschreden.

Welke grenswaarde geldt voor zwevende deeltjes en ziet u een mogelijkheid om het project toch doorgang te laten vinden? (2 punten)

De geldende grenswaarde voor PM10 wordt geregeld in art. 20, onder a en b, Blk 2005 (overschrijven volstaat). Ingevolge art. 7, derde lid (waarschijnlijk onder b), Blk 2005 kan het in de vraag genoemde project waarschijnlijk toch doorgang vinden indien er binnen het plangebied per saldo geen sprake is van een verslechtering van de luchtkwaliteit (onder a) of indien binnen het plangebied sprake is van een lichte verslechtering maar door bijkomende positieve effecten van buiten het plangebied per saldo een verbetering ontstaat (onder b). Het aanleggen van een rondweg (waardoor het verkeer eerder om Dorpwijk heentrekt en waardoor de luchtkwaliteit in het centrum zal verbeteren) is het voorbeeld bij uitstek voor het hanteren van de zogenaamde saldobenadering in artikel 7, derde lid onder b, Blk 2005.

c) Kunt u uitleggen op welke manier(en) het wetsvoorstel luchtkwaliteitseisen (wijzigingen van Wet milieubeheer) het voor de lokale overheid eenvoudiger maakt om binnen de normen voor de luchtkwaliteit, projecten te ontwikkelen? (3 punten)

In het artikel van Schutte-Postma in de reader (p. 172 e.v.) wordt uiteengezet dat twee gerelateerde instrumenten in het Wetsvoorstel Luchtkwaliteitseisen het (wellicht) eenvoudiger maken om projecten die van invloed zijn op de luchtkwaliteit toch doorgang te kunnen laten vinden. Er wordt bepaald dat allen projecten die ‘in betekenende mate’ bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, getoetst zouden moeten worden aan de grenswaarden. Vervolgens voorziet het wetsvoorstel in een ‘Nationaal Samenwerkingsplan Luchtkwaliteit’ (NSL; dat ook gebiedsgericht kan worden/wordt opgesteld in gebieden waar de grenswaarden niet gehaald worden) waarin de projecten die in betekende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit kunnen worden opgenomen naast andere positieve maatregelen. De lokale overheden hoeven aangevraagde projecten die in te passen zijn in het NSL vervolgens niet direct te toetsen aan de grenswaarden.