Een agrariër houdt zich niet aan de voorschriften van zijn vergunning voor het in werking hebben van een inrichting op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, waardoor buren meer stankhinder hebben dan zij zouden hebben wanneer de agrariër de vergunningvoorschriften zou naleven. De buren starten een civielrechtelijk kort geding, met als vordering dat de agrariër zich aan de vergunning houdt. Hij verweert zich met de stelling dat de buren een verzoek tot handhaving bij het bestuursorgaan kunnen indienen en dat de burgerlijke rechter dus niet het juiste adres is.
Wie heeft er gelijk? (3 punten)
De buren hebben gelijk. De burgers die een burger/bedrijf tot naleving van omgevingsrechtelijke regels willen dwingen kunnen zowel de publiekrechtelijke (via een verzoek om handhaving bij het bevoegd gezag) als de privaatrechtelijke weg (via een onrechtmatige daadsactie tegen het bedrijf) bewandelen. Dat voor burgers een publiekrechtelijke weg van vragen om handhaving bij het bestuur open staat, doet niet af aan de bevoegdheid van de civiele rechter (en de ontvankelijkheid van de eiser) om kennis te nemen van de vordering en aldus handhaving privaatrechtelijk gestalte te geven (boek, pagina 410-411).