meesters in het omgevingsrecht
190130-2: wijzigingsbevoegdheid, ruimtelijke dimensie milieubelang, termijn, begrip bouwwerk, ontheffing Wnb, exceptieve toetsing, grondexploitatie, gefaseerd aanvragen

190130-2: wijzigingsbevoegdheid, ruimtelijke dimensie milieubelang, termijn, begrip bouwwerk, ontheffing Wnb, exceptieve toetsing, grondexploitatie, gefaseerd aanvragen

De tennisvereniging ‘Game-set-match’ krijgt steeds meer leden en wil graag uitbreiden (van 2 naar 4 banen). Het bestuur heeft al een nieuwe locatie op het oog, nabij een nieuwbouwwijk. De vraag is of het bestemmingsplan een tennisvereniging daar wel toe laat. Marlinda Gijzen, al jarenlang bestuurslid met belangstelling voor ‘het recht’, wil het wel even uitzoeken. Maar na bestudering van de locatie op ruimtelijkeplannen.nl komt ze er niet uit. Op de betrokken gronden rusten de bestemmingen “Maatschappelijk” en “Verkeer – Parkeerterrein”. Even verder ziet ze in art. 12, lid 12.3 van de planregels staan:

“Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemmingen ‘Maatschappelijk’, ‘Groen’ en ‘Verkeer – Parkeerterrein’ worden gewijzigd in ‘Sport’, inclusief het leggen van bouwvlakken, mits (…)

a)  Om wat voor soort regel gaat het hier en wat is het nut van het opnemen van een dergelijke regel in het bestemmingsplan? (3 punten)

Wijzigingsbevoegdheid in de zin van artikel 3.6 lid 1 onder a Wro (1,5 pnt). Dat biedt flexibiliteit. B&W hebben de bevoegdheid (niet de verplichting) om het plan te wijzigen (geen structurele wijzigingen), zonder dat het hele plan wordt herzien (1,5 pnt).

b)  Leg uit of bij de beslissing tot het opnemen van art. 12, lid 12.3 van de planregels in het bestemmingsplan mogelijke milieugevolgen (zoals geluid- en lichthinder) een rol spelen. (3 punten)

Bestemmingsplanwetgever moet een zelfstandige afweging maken of de milieugevolgen gelet op een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar zijn. Milieubelang moet worden meegenomen voor zover het een ruimtelijke dimensie heeft (dus bijv effect op de woon en leefomgeving (geluidnormen met het oog op de bestemming woondoeleinden) (1,5 pnt). Wanneer een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan wordt opgenomen, moet dan ook al onderzocht worden of de milieugevolgen van toepassing van de wijzigingsbevoegdheid aanvaardbaar zijn gelet op een goede ruimtelijke ordening. Het kan zijn dat het met het oog op een goede ruimtelijke noodzakelijk is om milieunormen in het bestemmingsplan op te nemen (1,5 pnt).

c)  Stel, het college van B&W maken gebruik van de in art. 12, lid 12.3 van de planregels opgenomen bevoegdheid.

Wanneer treedt de uitoefening van die bevoegdheid in werking? (2 punten)

Het wijzigingsplan treedt op grond van art. 3.9a lid 4 Wro in werking de dag na afloop van de beroepstermijn (zie art. 6:8 lid 4 Awb juncto art. 3:44 Awb).

d)  De tennisvereniging denkt nu snel de kunstgrastennisbanen te realiseren. Deze bestaan uit drainage, een laag lava, een zandlaag en een daarop geplaatste (kunst)grasmat, met daaromheen een hekwerk (op de perceelsgrens) van 3 meter hoog.

Leg uit of voor het aanleggen van de kunstgrasbaan en/of het hekwerk een omgevingsvergunning vereist is. (3 punten)

Ingevolge artikel 1, eerste lid, onder a, van de Woningwet wordt onder bouwen verstaan: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk. Het begrip bouwwerk is in die wet niet nader gedefinieerd. Voor de uitleg van dit begrip kan aansluiting worden gezocht bij de in de modelbouwverordening 1992 gegeven definitie van bouwwerk. Deze luidt: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren. De kunstgrasbaan lijkt niet een dergelijk bouwwerk. Het hekwerk is dat wel (wellicht vergunningvrij o.g.v. art. 2.1 lid 2 Wabo juncto art. 2 en/of 3 van Bijlage II van het Bor. De tennisbaan an sich is geen inrichting in de zin van art. 2.1 lid 1 sub e Wabo.

De Werkgroep Vaatplanten Nederland krijgt lucht van de plannen en waarschuwt het verenigingsbestuur dat de kunstgrastennisbanen niet zomaar kunnen worden aangelegd omdat het op de locatie wemelt van de ‘Brave hendrik’ (een ernstig bedreigde vaatplant). Marlinda Gijzen werpt een blik op de Wet natuurbescherming, komt er weer niet uit, en vraagt uw hulp.

e)  Leg uit, aan de hand van de relevante bepalingen uit de Wet natuurbescherming, of de tennisvereniging een ontheffing nodig heeft, en zo ja, of de voorwaarden ruimte bieden voor het verlenen van een ontheffing. (3 punten)

De tennisvereniging heeft een ontheffing nodig. De Brave hendrik staat op de bijlage, Onderdeel B. Het is een plantensoort die op grond van nationaal beleid wordt beschermd. Art. 3.10 lid 3 Wnb bevat het verbod om deze plantensoort opzettelijk te vernielen etc. Uit 3.10 lid 2 Wnb volgt dat art. 3.8 van overeenkomstige toepassing is. Art. 3.8 geeft GS de bevoegdheid om ontheffing te verlenen als aan voorwaarden is voldaan. De voorwaarden bieden ruimte voor het verlenen van ontheffing. In dit geval is van belang dat art. 3.10 lid 2 in aanvulling op 3.8 bepaalt dat de noodzaak voor ontheffing ook verband kan houden met ‘de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden of van kleinschalige bouwactiviteiten, met inbegrip van het daaropvolgende gebruik van het gebied of het gebouwde;

f)  De bouw van een nieuw clubgebouw wordt door het college van B&W vergund aan de tennisvereniging. De onherroepelijke bestemmingsplanregels bevat de eis dat elk nieuw op te richten gebouw energieneutraal moet zijn, waardoor de tennisvereniging genoodzaakt zou zijn een groot aantal zonnepanelen aan te schaffen voor bovenop het platte dak van het clubgebouw. Marlinda Gijzen stelt dat deze investering wel wat ver gaat en zeer waarschijnlijk ten koste gaat van het realiseren van gescheiden toiletten en de aanschaf van een ‘echt goed’ koffiezetapparaat. Marlinda is dus tegen en komt er niet uit.

Wat kunt u adviseren? (3 punten)

Tegen het bestemmingsplan kan niet meer een procedure worden opgestart. Wel kan de tennisvereniging procederen tegen de bouwvergunning die (via het bestemmingsplan) dwingt tot het bouwen van een energieneutraal gebouw. In de procedure tegen de bouwvergunning kan de bestuursrechter verleid worden tot een exceptieve toetsing door in die procedure te stellen dat het bestemmingsplan onverbindend is. Reden die aangevoerd zou moeten/kunnen worden is dat het bestemmingsplan enkel regels mag kennen die ruimtelijke relevant zijn en de eis dat gebouwen energieneutraal moeten zijn voldoet daar niet aan. Strijd met artikel 3.1 Wro.

g)  De door het college van B&W verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van het clubgebouw kent een voorschrift dat inhoudt dat de tennisvereniging – naast de leges – een bedrag aan de gemeente dient over te maken van 12.000 euro.

Leg uit waarom en onder welke voorwaarden een dergelijk voorschrift aan deze bouwvergunning kan worden verbonden? (3 punten)

Doelstelling van afd 6.4 Wro over grondexploitatie is om in de situatie van particuliere grondexploitatie de overheid een stelsel te bieden om te kunnen komen tot kostenverhaal. Hoofdregel is dat de overheid ernaar streeft dat er anterieure overeenkomsten worden gesloten, maar als dat niet lukt, dient een exploitatieplan te worden opgesteld voor specifieke categorieën plannen (art. 6.12 lid 1 Wro). De kosten worden vervolgens verhaald door de overheid via een voorschrift aan de omgevingsvergunning om een bouwwerk te bouwen, zie art. 6.17 lid 1 Wro.

h)  Stel, voor het gehele project van de tennisvereniging blijkt een omgevingsvergunning vereist op grond van art, 2.1 lid 1 sub a, sub i (i.v.m. art. 2.2aa lid 1 sub b Bor) art. 2.2 lid 1 sub e Wabo. Boer Piet wenst maximaal gebruik te maken van de mogelijkheden die de Wabo biedt om de voor zijn project vereiste omgevingsvergunning(en) in delen en gefaseerd aan te vragen.

Leg uit op welke wijze hij dat zou kunnen doen. (3 punten)

Het project ziet blijkbaar op het bouwen van een bouwwerk (art. 2.1 lid 1 sub a Wabo), het maken van een uitweg (art. 2.2 lid 1 sub e Wabo) en een toestemming in verband met een vereiste vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (art. 2.1 lid 1 sub i Wabo). De laatste toestemming kan ook los/apart worden aangevraagd. De beide andere toestemmingen zijn niet onlosmakelijk samenhangend, zodat artikel 2.7 Wabo er niet aan in de weg staat om deze beide apart aan te vragen als deelvergunningen. Gefaseerd aanvragen lijkt dan ook niet aan de orde.