meesters in het omgevingsrecht
180131-2: voorzorgsbeginsel

180131-2: voorzorgsbeginsel

In een recent vonnis van de Rechtbank Den Haag van 27 december 2017, gaat de Rechtbank in op het voorzorgsbeginsel. De Rechtbank overweegt onder meer:
‘4.96. Milieudefensie cs beroepen zich op het voorzorgsbeginsel, in het bijzonder principle 15 dat in 1992 is aangenomen tijdens de VN-conferentie over milieu en ontwikkeling in Rio de Janeiro over de “precautionary approach” dat als uitgangspunt moet worden genomen bij bescherming van het milieu en inhoudt: “Where there are threats of serious or irreversible damage, lack of full scientific certainty shall not be used as a reason for postponing cost-effective measures to prevent environmental degradation.”

a)  Welke wettelijke verankering van het voorzorgsbeginsel is op dit moment in Nederlandse wetgeving te vinden? En in de toekomst? (2 pt)

Impliciet in het huidige art. 2.8 lid 3 Wnb. In de toekomst in art. 3.3 Omgevingswet: In een omgevingsvisie wordt rekening gehouden met het voorzorgsbeginsel.

b)  In hoeverre is het voorzorgsbeginsel bindend voor burgers en bedrijven? (2 pt)

In beginsel werkt dit beginsel niet voor burgers en bedrijven gelet op de artikel 93 en 94 Grondwet; niet een ieder verbindend.

c)  Het hierboven genoemde vonnis is gewezen in de bodemprocedure van Milieudefensie tegen de Staat, als vervolg op de procedure in kort geding die leidde tot het vonnis van 7 september 2017 (inzake luchtkwaliteit). In deze bodemprocedure wijst de Rechtbank de vorderingen van Milieudefensie af. De Rechtbank ontleent geen verplichtingen aan het voorzorgsbeginsel.

Zou de rechtbank meer hebben kunnen maken van de binding van de Staat aan het voorzorgsbeginsel, en zo ja, hoe? (3 pt)

Indachtig het vonnis inzake Urgenda, had de Rechtbank wellicht kunnen overwegen dat verdragsluitende partijen, en dus ook Nederland als “partij” bij een VN-conferentie, geacht worden, afspraken na te komen en dus in overeenstemming met – onder meer – het voorzorgsbeginsel te handelen, ongeacht of een beginsel “een ieder verbindend” is. Aan het beginsel had wellicht een reflexwerking toegekend kunnen worden, in die zin dat een mogelijke schending van het beginsel mee speelt ter beoordeling van de vraag of de Staat maatschappelijk onzorgvuldig heeft gehandeld in de zin van art. 6:162 BW. In het Urgenda-vonnis speelde schending van niet-bindende verdragsbepalingen een rol bij het oordeel, dat de Staat onrechtmatig had gehandeld, door niet voortvarende maatregelen tegen klimaatverandering te treffen.