meesters in het omgevingsrecht
171102-4/5: Natura-2000, omgevingsvergunning, m.e.r.- beoordelingsplicht, toelatingsplanologie, voorwaardelijke verplichting, reactieve aanwijzing, afwijken bestemmingsplan

171102-4/5: Natura-2000, omgevingsvergunning, m.e.r.- beoordelingsplicht, toelatingsplanologie, voorwaardelijke verplichting, reactieve aanwijzing, afwijken bestemmingsplan

De eigenaar van Camping ‘De Wildhoeve’ wil zijn camping uitbreiden met een permanent kampeer- en caravanterrein van 7 hectare (350 plaatsen). De geplande uitbreiding vindt plaats binnen gevoelig gebied, het betreft het Natura-2000 gebied ‘Veluwe’. Uit de voortoets blijkt dat het project leidt tot een afname van het leefgebied van de zwarte specht met 2 hectare waardoor de instandhoudingsdoelstelling (‘Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 400 paren’) in gevaar komt. Volgens de ecoloog, die de eigenaar adviseert, is dit geen enkel probleem voor het verkrijgen van een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming: “In het project nemen we als voorwaarde op dat met de uitbreiding van de camping pas mag worden gestart nadat 2 hectare bosperceel is ontwikkeld als leefgebied voor de zwarte specht. Van afname van het leefgebied is dan immers geen sprake”.

a) Zal het bevoegd gezag naar uw oordeel de natuurbeschermingswetvergunning kunnen verlenen? Leg uit. (5 pt)

Betreft uitbreiding van camping in gevoelig Natura-2000 gebied waarvoor vergunning vereist is op grond van artikel 2.7 Wnb. GS verlenen een vergunning als voldaan is aan het toetsingskader dat is neergelegd in artikel 2.8 Nb (2.7 lid 3 onder a Wnb). (1 punt) Nu uit de voortoets blijkt dat negatieve significante effecten niet op voorhand zijn uitgesloten, moet een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura-2000 gebied van het project worden gemaakt. Uit de wet blijkt dat vergunning kan worden verleend als uit deze passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten (2.8 lid 3 Wnb).(1 punt) Mitigerende maatregelen (maatregelen die de effecten van het project verzachten) mogen worden meegenomen. In de vraag gaat het om de ontwikkeling van nieuwe natuur. Uit het arrest van het HvJ ‘Orleans’ volgt dat dit geen mitigerende maatregel betreft, maar een compenserende maatregel (herstelmaatregel). (2 punten) Uit de passende beoordeling kan derhalve niet de zekerheid worden verkregen dat het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet aantast. De vergunning kan enkel worden verleend na het succesvol doorlopen van de ADC-toets (2.8 lid 4 Wnb). Uitbreiding van een camping is geen dwingende reden van openbaar belang. (1 punt)

b)  Voor de in vraag a bedoelde uitbreiding van de camping is bij het college van B&W een vergunning aangevraagd in de zin van artikel 2.1 lid 1 sub c juncto artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 Wabo, omdat het gebruik van de gronden voor dat doel niet wordt toegestaan door het geldende bestemmingsplan.

Leg uit of, en zo ja, op welke wijze voor dat project de nadelige gevolgen voor het milieu moeten worden beoordeeld. (4 pt)

Deze vraagstelling verwijst naar de regeling omtrent milieueffectrapportage (‘beoordeling van de nadelige gevolgen voor het milieu’). Op grond van art. 7.2 Wm moet worden gekeken in het Besluit m.e.r. (art. 2 lid 1 of 2) of, en zo ja, op welke wijze die gevolgen moeten worden beoordeeld. Gekeken kan worden in de Bijlage onderdeel D.10 van dat besluit. De uitbreiding van de camping zal daar onder vallen, maar de drempelwaarde wordt niet gehaald. Dat betekent dat er geen (formele) m.e.r.- beoordelingsplicht geldt. De drempelwaarden zijn echter op grond van art. 2 lid 5 Besluit m.e.r. indicatief, zodat alsnog op grond van in die bepaling genoemde criteria (afkomstig uit de EU-richtlijn) door het bevoegd gezag moet worden beoordeeld, in een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling, of er wellicht toch een MER moet worden opgesteld.

c)  Stel dat het college van B&W de in vraag 4b bedoelde vergunning wil verlenen, maar daarvoor wel noodzakelijk acht – gelet op de ruimtelijke inpassing in het landschap – dat een 10 meter brede groenstrook wordt aangeplant alvorens de uitbreiding wordt gerealiseerd.

Bespreek of het bevoegd gezag in de vergunning een voorschrift kan opnemen dat daartoe verplicht. (3 pt)

Het betreft hier een omgevingsvergunning voor het handelen in strijd met het bestemmingsplan. In beginsel kent het ruimtelijk ordeningsrecht niet de bevoegdheid om in een bestemmingsplan een gebod op te leggen, omdat sprake is van toelatingsplanologie (1 pt). Er is echter op basis van de jurisprudentie wel de mogelijkheid om een voorwaardelijke verplichting op te leggen (1 pt). Dat lijkt hier aan de orde. Kan dat nu ook in een omgevingsvergunning? Bespreek dat! Ligt voor de hand dat dat mag en de (u onbekende) jurisprudentie wijst dat ook uit (1 pt).

d) Stel dat het bevoegd gezag, het college van B&W, de eigenaar er inderdaad toe heeft verplicht een 10 meter brede groenstrook aan te leggen (zie vraag 4c). Het college van Gedeputeerde Staten (GS) van de provincie Gelderland is echter – mede op basis van de provinciale omgevingsvisie – tegen het aanplanten van groen in het betreffende gebied.

Op welke wijze kan het college van GS voorkomen dat de verplichting geldt? (2 pt)

Op grond van art. 3.13 Wabo heeft GS de bevoegdheid om een zogenaamde reactieve aanwijzing te geven die inhoudt dat een bepaald deel van de vergunning geen onderdeel uitmaakt van de vergunning. Voorwaarde is dat GS een zienswijze hebben ingediend die niet door het college van B&W is overgenomen (1 pt). Bovendien moeten GS motiveren waarom de beleidsdoelstelling niet met andere instrumenten te bereiken was. Belangrijke voorwaarde is bovendien dat provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken. Dat daarvan sprake is, blijkt wel uit het bestaand van de Omgevingsvisie (1 pt).

Anders dan in vraag 4b is gesteld, heeft de eigenaar, die 55 jaar oud is en op zijn 65ste wil stoppen met werken, een vergunning aangevraagd in de zin van artikel 2.1 lid 1 sub c juncto artikel 2.12 lid 1 sub a onder 2 Wabo voor de uitbreiding van de camping gedurende maximaal 10 jaren.

Leg uit of deze vergunning kan worden verleend. (3 pt)

Een tijdelijk afwijking van de regels in het bestemmingsplan is mogelijk op grond van art. 2.12 lid 1 sub a onder 2 Wabo indien wordt gekeken naar art. 2.7 Bor juncto art. 4 onderdeel 11 van Bijlage II van het Bor (1,5 pt). Van belang is wel dat ook voldaan wordt aan de overige eisen die aan het gebuik van die bevoegdheid worden gesteld, bijvoorbeeld in art. 5 lid 6 van Bijlage II van het Bor, waarin staat dat die bevoegdheid niet van toepassing is op een activiteit in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r.. Eerder zagen we (vraag 4b) dat de activiteit voorkomt/lijkt voor te komen onder D.10. Daardoor lijkt de vergunning toch niet te kunnen worden verleend met toepassing van art. 2.12 lid 1 sub a onder 2 Wabo.