a) In week 7 van het vak Omgevingsrecht was onder meer het Urgenda-vonnis aan de orde.
Leg uit welke rol art. 21 Grondwet heeft in die uitspraak van de Rechtbank Den Haag. (2 punten)
Artikel 21 Gw legt een zorgplicht op aan de Staat voor de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu. De regering heeft een discretionaire taak bij de invulling daarvan. Uit het artikel kan niet een rechtsplicht van de Staat jegens Urgenda worden afgeleid. Het artikel verleent Urgenda dus geen rechten of aanspraken. Het het artikel kan wel meespelen bij de beantwoording van de vraag of de Staat jegens Urgenda zijn zorgplicht op basis van artikel 6:162 BW schendt en dus jegens Urgenda onrechtmatig handelt. Elementen dus: zorgplicht, geen rechten of aanspraken, wel behulpzaam ter invulling van onrechtmatigheidsbegrip.
b) Leg uit op welke wijze verdragsrechtelijke bepalingen waaraan de Nederlandse Staat is gebonden, voor de conclusie van de Haagse Rechtbank in het Urgenda-vonnis een bijzondere rol speelden. (3 punten)
Er valt onderscheid te maken tussen twee soorten verdragsbepalingen; de bepalingen waarop burgers zich via artikel 93 Gw kunnen beroepen, omdat deze een ieder verbinden, en de bepalingen die uitsluitend verplichtingen voor de Staat jegens andere staten opleveren. Die bieden geen rechten aan Urgenda, maar volgens de rechtbank wordt een staat vermoed zijn volkenrechtelijke verplichtingen te willen nakomen. Daaruit volgt het beginsel dat een norm van nationaal recht – een wettelijk voorschrift of een ongeschreven rechtsnorm – niet mag worden uitgelegd of toegepast op een wijze waardoor de staat in kwestie een volkenrechtelijke verplichting schendt. Bij een begrip als de maatschappelijke zorgvuldigheid (ter invulling van artikel 6:162 BW) dient de Staat daarom rekening te houden met dergelijke volkenrechtelijke verplichtingen. Zo krijgen deze verplichtingen een “reflexwerking” in het nationale recht, aldus de Rechtbank. Elementen dus: soorten verdragsbepalingen; ieder verbindend en niet ieder verbindend; de niet ieder verbindende leveren geen rechtsplicht voor Staat op; Staat wordt echter geacht, verdragen te willen nakomen; norm van nationaal recht moet dus niet in strijd met verdragsrechtelijke bepalingen worden uitgelegd; leidt tot invulling van artikel 6:162 BW; en dus tot “reflexwerking”.