a) De introductie van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in 2010 en de toekomstige inwerkingtreding van de Omgevingswet in 2019 zijn uitdrukking van de samenhang die bestaat tussen de verschillende rechtsgebieden die onderdeel uitmaken van het omgevingsrecht.
Leg uit welke samenhang hier bedoeld wordt. (3 punten)
De samenhang tussen de verschillende deelterreinen van het omgevingsrecht kan in elk geval worden gezien als het gaat om de verschillende activiteiten en gebieden waarvoor het omgevingsrecht vanuit verschillende sectoren normen stelt. Ook bestaan belangrijke overeenkomsten tussen de instrumenten die de overheid ten dienste staan om die activiteiten en gebieden te normeren. Tot slot bestaat ‘samenhang’ als het gaat om het bevoegde gezag dat verantwoordelijk is voor de normstelling en handhaving van verschillende terreinen van het omgevingsrecht.
b) De regels die kunnen en moeten worden opgenomen in het gemeentelijke omgevingsplan op grond van de nieuwe Omgevingswet hebben op ten minste twee manieren een bredere reikwijdte dan de regels die ingevolge de Wro kunnen worden opgenomen in het bestemmingsplan.
Welke twee manieren? (3 punten)
Een omgevingsplan is een integraal geheel aan regels dat alle aspecten van de fysieke leefomgeving omvat. In het omgevingsplan worden bestemmingsplannen én de omgevingsrechtelijke delen van andere verordeningen logisch en samenhangend gebundeld. Er zijn verscheidene verschillen met de huidige rechtsfiguur (het bestemmingsplan): van groot belang is dat het plan meer zal omvatten dan de regels over bouwen en gebruiken uit het bestemmingsplan en dus meer een echte verordening zal zijn door de toevoeging van bv. de kapverordening. Een tweede belangrijk verschil is de inherente bredere reikwijdte: niet meer de goede ruimtelijke ordening uit de Wro als maatstaf voor de op te nemen regels, maar de fysieke leefomgeving van de Omgevingswet (dat veel breder is), vormt het onderwerp van de rechtsfiguur.